Draagt Gij het H. Scapulier?
Op 16 Juli 1251 bad de H. Simon Stock, Generaal Overste van de Orde der Karmelieten, met bijzondere aandrang tot O. L. Vrouw dat zij toch haar Orde zou beschermen, die nu in zo’n grote nood dreigde te vergaan. De Karmelorde was immers « haar » Orde ; voelden de monniken zich niet nauw met haar verbonden? Verdedigden zij niet haar eer en volgden zij niet haar leven na ? Waren zij niet als de Broeders van O. L. V. overal bekend en aldus door de Pauzen genoemd ?
Maria kon voor die bede niet doof blijven zij verscheen met het grote scapulier van de paters in de handen : « Wie in dit kleed sterft, zal niet naar de hel gaan ». Dat was het vredesteken, dat de verdeeldheid in de orde moest bijleggen: allen moesten zich eensgezind in de liefde rond Moeder scharen ; wie haar schouderkleed trouw droeg, tot het einde toe,
kon van de hemel verzekerd zijn.
Tezelfdertijd maande Maria de Generale Overste er toe aan naar de Paus te gaan om door diens bemiddeling een einde te maken aan de tegenkantingen tegen de Orde. In 1252 stuurde Paus Innocentius IV dan een brief naar de bisschoppen om hun te bevelen de Orde te begunstigen. Ook de koning van Engeland, Hendrik IV, zond in hetzelfde jaar een soortgelijk schrijven naar zijn onderdanen. Onder de warme bescherming van Maria kon de Orde nu gedijen.
« Wie in dit kleed sterft, gaat niet naar de hel ». Dat kleed was het eigen kloosterkleed van de Orde, het bruine scapulier. In de eerste plaats werd dus dat voorrecht van de bevrijding van de hel, aan de kloosterlingen toegestaan. Doch men kon ook het scapulier aan niet-kloosterlingen mededelen en op die manier ook hen enigszins lid maken van de Orde.
Dit gebruik nam steeds meer toe. De Derde Ordelingen dragen nu nog het groot scapulier dat een duidelijke nabootsing is van het kloosterscapulier ; de gewone gelovigen hebben de kleine scapulier ; doch alle hebben dezelfde betekenis : zij nemen de plaats in van het oude schouderkleed der paters ; daarom moeten ook zij op borst en rug hangen.
Door het scapulier wettig te ontvangen wordt iemand dus in de Karmelorde ingelijfd en behoort hij tot de grote familie aan wie Maria haar belofte gaf. Zoals tegenwoordig een speldje of strikje een teken is dat men tot een bepaalde groepering behoort, zo is het scapulier het teken van ons lidmaatschap van Maria’s familie. En als lid van deze familie heeft elke drager van het scapulier de belofte van Maria ontvangen.
Kunnen wij dan onfeilbaar op Maria’s hulp rekenen ? Luisteren wij nu naar de woorden van Z. H. de Paus, waarin de H. Vader op de verplichtingen wijst die het scapulier meebrengt. Het gaat niet op eenvoudig van Maria’s belofte te willen profiteren zonder er zelf iets voor te doen. We moeten ons beijveren haar liefde waardig te zijn ; dan vooral zal zij ons haar machtige hand toereiken.
Brief van Z. H. de Paus
ter gelegenheid van het scapulierjubileum,
Aan onze beminde Zonen Kilianus Lynch, Prior Generaal van de Orde der Broeders van O. L. Vrouw van de Berg Karmel, en Sylverius van de H. Theresia, Algemeen Overste der Ongeschoeide Broeders van de Allerzaligste Maagd Maria van de Berg Karmel, Paus Pius XII. Beminde Zonen, Heil en Apostolische zegen.
Ongetwijfeld is het iedereen bekend hoezeer de liefde tot de Allerzaligste Maagd en Moeder van God er toe bijdraagt om het katholiek geloof te verlevendigen en de zeden te verbeteren, vooral door die uitingen van godsvrucht, die meer dan andere de menselijke geest met hemelse wijsheid schijnen te verlichten en de zielen tot de beoefening van een christelijk leven aan te zetten.
Hieronder dient vooral gerekend te worden de godsvrucht tot het H. Scapulier van de Karmel, die juist door haar eenvoud, aan ‘t bevattingsvermogen van allen is aangepast en daardoor onder de christenen met een toename van heilzame vruchten wijd en zijd verspreid is.
Daarom hebben wij dan ook met grote blijdschap vernomen dat de Karmelieten, zowel Geschoeide als Ongeschoeide, bij het
zevende eeuwfeest van het ontstaan van dit Scapulier van O. L. Vrouw
van de Berg Karmel, het besluit hebben genomen, om gezamenlijk met de grootste luister plechtige feesten in te richten ter ere van de H. Maagd Maria.
Gedreven door onze standvastige liefde jegens de goedertieren Moeder Gods, en omdat ook wij van kindsbeen af in de scapulierbroederschap zijn opgenomen, bevelen wij deze plannen van harte gaarne aan en roepen er een overvloed van goddelijke zegeningen over af.
Want het gaat hier niet om een zaak van gering belang, doch om het verwerven van het eeuwig leven, krachtens de ons overgeleverde belofte der Allerheiligste Maagd ; het gaat hier dus om de allervoornaamste aangelegenheid en over de manier om de goede uitslag daarvan te verzekeren.
Nu is het H. Scapulier, als het kleed van Maria, zeker een teken en onderpand van bescherming der Moeder Gods ; doch zij die dit kleed dragen, mogen niet menen, dat ze in geestelijke luiheid en zorgeloosheid het eeuwig heil zullen verwerven, daar de Apostel ons vermaant : « Bewerkt uw heil met vrezen en beven» (Phil., 2, 12).
Daarom moeten alle Karmelieten, die in de kloosters van de eerste en tweede Orde, in de reguliere en seculiere Derde Orde of in de scapulier-broederschappen door een bijzondere liefdeband verbonden, tot de éne familie van de Allerheiligste Moeder behoren, dit gedenkteken der H. Maagd aanzien als een spiegel van nederigheid en kuisheid. De eenvoudige vorm van dit kleed zij voor hen een kort begrip van bescheidenheid en eenvoud. Mogen zij bovenal in dit kleed, dat zij dag en nacht dragen, als in een sprekend symbool de gebeden uitgedrukt zien, waardoor zij Gods hulp afsmeken. Laten zij ten slotte daarin zien, een uitdrukking van die toewijding aan het Allerheiligste Hart der Onbevlekte Maagd, die Wij onlangs nog zo dringend hebben aanbevolen.
Zonder twijfel zal de goedertierenste Moeder niet nalaten te zorgen dat haar kinderen, die ter uitboeting hunner fouten in het vagevuur verblijven, door Haar voorspraak bij God, ten spoedigste — zoals is overgeleverd door het bekend zgn. Zaterdags Voorrecht — het eeuwige Vaderland bereiken.
Intussen, als teken van hemelse bescherming en bijstand en als onderpand van Onze bijzondere liefde, geven Wij U, geliefde Zonen, en de gehele Karmelorde, met de grootste welwillendheid in de Heer Onze Apostolische zegen.
Gegeven te Rome bij Sint Pieter, de elfde Februari, op het feest van de Verschijning van de Onbevlekte Maagd Maria, in het jaar 1950, het elfde van ons Pontificaat.
PIUS XII, Paus.
Bron: Karmelleven 1950 jaargang 4 nr.3