Op 21 maart 2001, ter gelegenheid van de 1500e verjaardag van de aankomst van de heilige Benedictus in zijn kluizenaarsoord Subiaco, bracht kardinaal staatssecretaris Angelo Sodano dank aan God: «De jonge Benedictus kwam naar deze verlaten rotsen om zich geheel te kunnen wijden aan de contemplatie van God. En 1500 jaar later herinnert hij ons nog steeds aan de fundamentele plicht in ons bestaan: God beminnen boven alles… Hier heeft de jonge Benedictus de Benedictijnse familie gesticht, de school, die, met het Evangelie als richtsnoer, in de loop der eeuwen een ontelbaar aantal mannen en vrouwen naar een intiemere vereniging met Christus heeft geleid en waar men leert hoe God te dienen ».
De Kerk heeft onlangs een van de geestelijke zonen van de heilige Benedictus tot de eer der altaren verheven: Dom Columba Marmion, abt van Maredsous (België) werd zalig verklaard op 3 september 2000. Als Ier van vaders zijde en Fransman van moeders zijde, komt Joseph Marmion in Dublin ter wereld op Witte Donderdag 1858. In het gezin Marmion worden negen kinderen geboren. De eerste twee jongens sterven op jonge leeftijd. Daarom wenden de ouders zich tot de heilige Jozef om de gunst van nog een zoon af te smeken. Ze krijgen in werkelijkheid nog drie jongens onder wie Dom Columba, Joseph genoemd uit erkentelijkheid jegens de voedstervader van Jezus.
Hoewel belast met zware verantwoordelijkheden binnen een groot exportbedrijf is de heer Marmion niet minder een vurig christen. Als zijn zoon Joseph seminarist is geworden zal hij tegen hem zeggen: «Temidden van mijn dringende bezigheden gaan er nooit meerdere minuten voorbij zonder dat ik mij geheel en al aan God aanbied». Mevrouw Marmion richt zich in alles naar het religieuze ideaal van haar man en het gezin volgt het voorbeeld van vroomheid van de ouders. Drie van de vier dochters worden religieuzen.
Joseph is vriendelijk en zachtaardig en wordt door allen verwend. Hij maakt zich de gewoonte eigen alles in het licht van het geloof te beschouwen. Op een dag geeft Joseph een oom die alleen praat over banken en afzetgebieden ten antwoord: «Hoor eens, beste oom, geld is toch niet alles! Ach, jongetje, jij weet niet wat geld is! Dat kun jij nog niet begrijpen!» «Nu, zo zal Dom Marmion later in een commentaar opmerken, is mijn oom in de eeuwigheid en heeft hij van geld nog een lagere dunk dan ik!» Aan het eind van zijn middelbare schoolopleiding besluit Joseph naar het seminarie te gaan. Maar weldra wordt hij hevig in bekoring gebracht met betrekking tot zijn priesterroeping. Onder invloed van deze beproeving wil hij een van zijn vrienden opzoeken bij wie hij een beetje troost hoopt te vinden. In werkelijkheid zou deze, lichtzinnige en wereldse vriend hem alleen maar hebben afgehouden van het plan naar het seminarie te gaan. Hij treft hem niet thuis. Hij ontmoet in diens plaats een andere vriend, vurig katholiek, die hem laat zien in welke val de duivel hem had willen lokken en sterkt hem in zijn voornemen zich aan God te geven. Joseph ziet in deze gang van zaken de hand van de Voorzienigheid die zijn zuster Rosie in gebed had aangeroepen.
Door welke geest worden wij geleid?
«In iedere ziel strijden drie geesten om de overhand, zal Dom Marmion later schrijven: de geest van valsheid en godslastering die, van meet af aan, altijd het tegendeel voorspiegelt van wat God ons influistert; de geest van de wereld die maakt dat wij ertoe neigen de dingen te beoordelen naar de verlangens van de zinnen en de vleselijke wijsheid, welnu de wijsheid van deze wereld is dwaasheid voor God (cf. 1 Kor 3,19); tenslotte is er de Geest van God die ons altijd ingeeft onze harten boven de menselijke natuur te verheffen en te leven van het geloof. Deze Geest vervult ons dan van vrede en vreugde en brengt in ons de vruchten voort waarvan de heilige Paulus spreekt (cf. Gal 5,22). De Geest van God, zelfs wanneer Hij ons verwijten maakt of ons doet neigen naar schaamte over onze zonden, vervult de ziel altijd van vrede en kinderlijk vertrouwen in onze hemelse Vader. De andere geesten verdorren onze ziel… werpen ons in verslagenheid en ontmoediging».
Joseph gaat dus, in januari 1874, naar het Holy Cross College, een seminarie dat ongeveer 80 leerlingen telt. Tijdens de recreaties is hij door zijn aanstekelijke vrolijkheid altijd het middelpunt van een groep jongens waaruit gewoonlijk de ene na de andere heldere blijde lach opklinkt. Wanneer hij soms door de leidinggevende priester wordt vermaand wanneer hij wat al te speels wordt, ontvangt hij de berispingen in alle nederigheid: «Het is een bitter maar heilzaam geneesmiddel: we moeten het aanvaarden om te genezen», zegt hij. In Rome waar hij naartoe wordt gestuurd om zijn theologiestudie te voltooien, blijft hij twee jaar. Op 16 juni 1881 wordt hij priester gewijd in de kapel van het Iers College. Op de terugweg komt hij door België en bezoekt de Benedictijner Abdij van Maredsous. Wanneer hij over de drempel van het klooster stapt hoort hij een innerlijke stem tegen hem zeggen: «Hier wil ik jou hebben». Vijf jaren verstrijken voor hij deze roep kan beantwoorden. Eenmaal in Ierland teruggekeerd, wordt abt Marmion benoemd tot kapelaan in de parochie van Dundrum, ten zuiden van Dublin. Het jaar daarna wordt hij belast met het onderwijs filosofie op het Holy Cross seminarie waar hij niet lang geleden leerling was geweest. Vier jaar lang laat hij zijn beslissing rijpen en in 1886 vertrekt hij, met de goedkeuring van zijn aartsbisschop op zak, naar het klooster.
Zijn familie en naaste vrienden zijn reeds geruime tijd op de hoogte van de nieuwe richting die hij wil ingaan. Wanneer hij die openbaar maakt wordt er verrast en teleurgesteld gereageerd. De onverklaarbaar geachte verandering wordt ongegeneerd bekritiseerd. Maar de Meester is er ook en die roept hem. «Voor ik monnik werd, zo zal Dom Marmion later uitleggen, kon ik in de ogen van de wereld niet meer goed doen dan ik al deed daar waar ik was. Maar ik heb nagedacht, ik heb gebeden en heb begrepen dat ik er pas zeker van zou zijn altijd Gods wil te volbrengen als ik de religieuze gehoorzaamheid zou betrachten. Ik had alles wat ik nodig had voor mijn heiliging met uitzondering van één goed: de gehoorzaamheid. Om die reden heb ik mijn vaderland verlaten, afstand gedaan van mijn vrijheid en van alles… Ik was leraar en had al heel jong hetgeen men een goede positie noemt, succes, vrienden die innig aan mij waren gehecht, maar ik was niet in de gelegenheid te gehoorzamen. Ik ben monnik geworden omdat God mij de schoonheid en de grootsheid van de gehoorzaamheid heeft geopenbaard».
Verovering van de ware vrijheid
H.Benedictus leert dat de gehoorzaamheid «eigen moet zijn aan hen die niets méér ter harte gaat dan Christus» (Regel hfdst. 5). Het Godgewijde leven is een heel bijzonder aan Christus eenvormig bestaan… Welnu, Jezus heeft zich aan ons geopenbaard als de «gehoorzame» bij uitstek, uit de Hemel neergedaald niet om zijn wil te doen, maar om de wil te doen van Hem die Hem gezonden heeft (cf. Joh 6,38).Uit liefde tot God onderwerpt de monnik «zich dan ook in volledige gehoorzaamheid aan zijn overste, om zo de Heer na te volgen van wie de Apostel zegt: «Hij is gehoorzaam geworden tot de dood» (Regel van de heilige Benedictus, hfst. 7). Voor veel mensen van deze tijd is gehoorzaamheid in tegenspraak met individuele vrijheid en het rechtmatige verlangen op onfhankelijke wijze over het eigen leven te beslissen. Maar Christus, die de Waarheid is, leert ons wat de weg naar de ware vrijheid is. Hij heeft Zelf tegen ons gezegd: «de waarheid zal u vrij maken» (Joh 8,32). Door ons de weg van de gehoorzaamheid te tonen wijst Hij ons tevens een weg aan van het «stap voor stap veroveren van de ware vrijheid» (Johannes Paulus II, Vita consecrata, 25 maart 1996, n.91).
Joseph Marmion komt op 21 november 1886 te Maredsous aan. De strenge soberheid van het monastieke leven vormt een contrast met zijn expansieve vrolijkheid. Dat hij ver weg van zijn geboorteland moet leven is een eerste beproeving; hij ontvangt weliswaar de religieuze naam van een heilige Ierse monnik, Columba, maar die naam herinnert hem aan al hetgeen hij heeft verlaten. Bovendien is hij het Frans niet meester en hij getroost zich de grootste moeite om te bereiken dat hij het correct gaat spreken. Het geringe aantal brieven dat hij maar mag schrijven en de beperkingen die hem worden opgelegd in de uitoefening van zijn priesterschap geven hem tenslotte het gevoel dat hij zijn vrienden en de mensen die een beroep op hem doen in de steek laat. Voor een Ier die gewend is aan gezelligheid houdt afzondering veel lijden in. «Op de dag van mijn intreden in Maredsous, zo schrijft hij op 30 november, had ik de indruk dat ik niet meer en niet minder dan de onzinnigste daad ter wereld had begaan». Op een dag werpt hij zich met gebroken hart op de grond voor het tabernakel: «Mijn Jezus, Gij hebt mij geroepen. Voor U ben ik hier».
In de handen van God
De roeping van deze monnik van de overzijde van het Kanaal wordt niet zonder enig scepticisme in ogenschouw genomen door de oude, rigide novicenmeester. De grootst denkbare tegenstelling in karakters tekent de verhouding tussen hem en broeder Columba. Maar, om de strijd aan te binden tegen de geringe sympathie die hij van nature voor de novicenmeester heeft, neemt hij de gewoonte aan hem iedere avond in alle nederigheid alle dingen op te biechten waarin hij die dag tekort is geschoten. Hij geeft zich vooral met vuur over aan alle dingen Gods, voornamelijk gebed en geestelijke lectuur. In 1909 zal hij aan een van zijn monniken die met ernstige moeilijkheden te kampen heeft schrijven: «U zult worden gedwongen, zoals ik dat vroeger was tijdens mijn eerste jaren in Maredsous, zich met gebogen hoofd in de handen van God te werpen. Tracht, beste zoon, alles in Hem te vinden. Tracht een verinnerlijkte mens te worden die geheel aan God is onderworpen met de gewoonte alleen op Hem te steunen». De leesstof van broeder Columba is afwisselend: de Heilige Schrift, speciaal de heilige Paulus, H.Franciscus van Sales, H. Thomas van Aquino, Lodewijk van Blois, H. Johannes van het Kruis en H. Teresa van Avila, H. Catherina van Sienna, meneer Olier, monseigneur Gay… Onbewust is het een voorbereiding van zijn toekomstige geestelijke lezingen die in verscheidene boeken zullen worden gebundeld. Mettertijd groeit in de ziel van broeder Columba de steeds sterkere overtuiging dat hij zijn bestemming heeft gevonden. Aan een vriend vertrouwt hij toe: «Ik ben waar God wil dat ik ben. Ik heb een grote vrede gevonden en ik ben buitenmate gelukkig». Dom Marmion legt zijn plechtige geloften af op 10 februari 1891.
In oktober 1900 wordt Dom Marmion benoemd tot prior van de Keizersberg, een van Maredsous' afhankelijke stichting, dichtbij Leuven. Dom Robert de Kerchove, een energieke en kille man met een nogal bijtend gezag, is er abt. Pater Columba verlaat Maredsous niet zonder enige vrees; hij geeft zich echter over aan Gods wil. Dom Robert wenst dat zijn monniken steeds binnen de kloostermuren blijven terwijl Dom Columba, een en al apostolische ijver, is geneigd aan de verzoeken die hem van buiten bereiken gehoor te geven. Tussen beiden is echter nooit sprake van enig protest aangezien Dom Marmion altijd bereid is zich aan de abt te onderwerpen. Op een dag in 1905 wordt hij overvallen door menige twijfel; bezorgd om de toekomst, komt hij op de gedachte dat het prachtig zou zijn als alles naar zijn inzichten zou kunnen worden geregeld. Maar! wanneer hij naar zijn kruisbeeld kijkt, roept hij uit: «Nee! Niet zoals ik wil, maar zoals Gij wilt, Heer!». Hij zal daarover zeggen: «Als Christus me op dat moment zou hebben gezegd: «Ik geef je vrij spel. Richt je leven en alles wat jou betreft in zoals jou belieft. Neem je pen, schrijf op wat je plan is en ik teken», zou ik Hem hebben geantwoord : «Nee, Jezus, ik verlang niet het geringste plan voor mijn leven. Ik wens alleen Uw goddelijk plan voor mij uit te voeren; U zult mij geleiden. Ik geef me geheel over in uw handen».
Activiteit of activisme?
Dom Columba combineert zijn taak van prior met die van leraar theologie. Hij onderwijst deze wetenschap met zijn buitengemene intelligentie en geheugen, maar vooral met zijn hart dat brandt van liefde voor God. In zijn ogen is de theologie voeding voor het gebed en een hulpmiddel om zich te richten op de ware goederen, hetzij om er dank voor te zeggen, hetzij om ze te vragen. De activiteit van de nieuwe prior breidt zich ook uit tot het leiden van retraites voor talrijke Belgische communiteiten en verscheidene Engelse kloosters. Alleen de intensiteit van zijn met God verenigd leven verklaart de vruchten van zijn bestaan dat overliep van een activiteit die een steriel activisme had kunnen worden.
Op 28 september 1909 wordt Dom Marmion op 52-jarige leeftijd door zijn broeders gekozen tot abt van Maredsous. De lijfspreuk die hij aanneemt luidt: «Liever dienen dan overheersen». Als we de voornaamste kwaliteiten zouden moeten opsommen die zijn broeders ertoe hebben gebracht hem als abt te kiezen zou op de eerste plaats zijn reputatie van prediker van de gezonde leer komen. Bij gelegenheid van de retraite die hij in Maredsous leidde vóór de abtsverkiezing had de communiteit begrepen dat zij aan hem een meester in het geestelijk leven zouden hebben. Leiding geven aan een gemeenschap van meer dan honderd monniken is echter geen kleinigheid! Dankzij zijn voortdurende vereniging met God bewaart Dom Columba zijn innerlijke rust en een nimmer falend optimisme wanneer het heil van de zielen moet worden gediend. Onder zijn bestuur kent het klooster een periode van grote geestelijke en intellectuele uitstraling. Aan roepingen geen gebrek. Maar de wereldlijke zaken krijgen ook Dom Marmions aandacht. Zo laat hij de abdij voorzien van electrische stroom en centrale verwarming, in de kloosters destijds een zeldzaamheid.
Vader abt wijst de mensen van alle leeftijden en alle maatschappelijke geledingen, die hem komen vragen om geestelijke leiding, vastberaden de weg: het geestelijk leven is voor alles een op zoek zijn naar God. Hij benadrukt dat Jezus Christus het middelpunt moet zijn van ieder gebed en de enige weg naar vereniging met God: Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij (Joh 14,6), zegt Jezus; de heilige Petrus voegt daaraan toe: Bij niemand anders is dan ook redding te vinden (Hnd 4,12). God heeft ons voorbestemd aan zijn goddelijk leven deel te nemen, in de gemeenschap van zijn drie Personen te worden opgenomen, voor altijd, en dit vanaf ons aards bestaan door de heiligmakende genade die van ons zijn aangenomen kinderen maakt (Ef 1,5) en de erfgenamen van zijn heerlijkheid. Deze eeuwige voorbestemdheid wordt werkelijkheid in de tijd door Jezus Christus: door zijn verlossend Lijden heeft Jezus de in zonde vervallen mensheid afgekocht en Hij geeft aan allen die in Hem geloven en Hem gehoorzamen het bovennatuurlijke leven van de genade door. Dat leven moet ontbloeien in eeuwig leven met het van aangezicht tot aangezicht aanschouwen van de Drie-eenheid.
De kracht van de waarheid
De zondaars benadert hij met wijs inzicht en grote liefde. «Ik ben ervan overtuigd, zegt hij herhaalde malen, en dat is ook mijn ervaring, dat men de zielen niet met praten, maar met goedheid voor zich kan winnen en weer op het rechte pad brengen. Niet door hem te willen overtuigen van zijn ongelijk, maar wel door hem zacht en welwillend de waarheid onder ogen te brengen, kan men iemand voor zich winnen». Het volgende verhaal is een goede illustratie van zijn methode. In een grote stad, in de loop van de eerste wereldoorlog, ligt een arme priester op sterven. Zijn geloof en zeden zijn lang geleden teloor gegaan ten gevolge van spiritistische praktijken. Dom Marmion komt verscheidene malen aan diens sterfbed. Ze spreken vriendschappelijk met elkaar; daar de staat van de zieke zich verbetert drinken ze zelfs samen thee. Wanneer Dom Marmion eindelijk de vraag van de geestelijke gesteldheid van de priester aanroert, krijgt hij slechts ontwijkende en ontkennende antwoorden: «Ik heb raad ingewonnen… Ik ben gelukkig zoals ik ben… Ik wens niet te veranderen». Vader abt laat bidden voor deze ziel en biedt zich voor haar aan God aan. Na hernieuwde vruchteloze bezoeken doet hij, diep bedroefd maar niet ontmoedigd een laatste poging en stuurt een boodschap waarin zijn hart van apostel overloopt van liefde en bovennatuurlijke ernst. Het uur van de goddelijke barmhartigheid heeft geslagen. Weldra bereikt hem een briefje van de priester: «U heeft het gewonnen… Komt u maar, ik wacht op u». Dom Marmion onderneemt alle nodige stappenen, daags voor Kerstmis, verzoent hij deze ziel weer met God. Enige tijd later geeft de zieke de geest aan God met gevoelens die blijk geven van berouw en liefde.
De ijver die Dom Marmion aan de dag legt voor de zielen vindt zijn oorsprong in een vurige devotie tot het Heilig Hart van Jezus. Hij slaat dan ook het Heilig Misoffer, vernieuwing van het offer dat op de Calvarieberg werd gebracht en getuigenis van de liefde van Christus voor ons, zeer hoog aan: «Tijdens de conventsmis die wij iedere dag zingen, verklaart hij, heb ik de tijd om de grootse daad die op het altaar wordt volbracht te overpeinzen. Meestal voel ik mijn hart overlopen van vreugde en dankbaarheid wanneer ik bedenk dat ik in Jezus, op het altaar tegenwoordig, het nodige bezit om de Vader aan te bieden als genoegdoening die Hem waardig is, een voldoening van onschatbare waarde. Hoevele genaden liggen niet besloten in de Mis! Geen enkele heilige, zelfs de Maagd Maria niet, heeft van dit offer iedere vrucht kunnen plukken die erin besloten ligt». Zijn devotie tot Christus' Lijden komt tevens tot uiting in het dagelijks bidden van de Kruisweg.
«En ik, ik wil erin!»
Dom Columba wordt eveneens bewogen door een diepe devotie tot Onze-Lieve-Vrouw: «Wij moeten dankzij de genade worden wat Jezus van nature is, een kind van God en een kind van Maria», zegt hij vaak. Op een dag zegt iemand tegen hem: «De rozenkrans is voor vrouwen en kinderen. Laten we even aannemen dat dat zo is, antwoordde hij; maar wat heeft Onze-Lieve- Heer gezegd? Als gij niet opnieuw wordt als de kleine kinderen, zult gij het Rijk der hemelen niet binnengaan (Mt 18,3). En ik, ik wil erin!».
De dertien jaar dat Dom Marmion als abt aan het bewind was dragen het merkteken van de verschrikkelijke jaren van de eerste wereldoorlog. Daar België door de Duitse legers wordt overvallen, vreest vader abt dat zijn jonge novicen door de bezetter worden gevorderd . Hij besluit dan ook ze onverwijld naar Engeland en vervolgens naar Ierland te brengen. Daaruit komen ontelbare moeilijkheden, onbegrip en spanning met Maredsous voort. Het Ierse huis dat in Edermine is gevestigd lijkt meer op een vakantiehuis voor studenten dan op een klooster. In 1916 breekt er een crisis uit die tot in 1918 voortduurt. Hierover schrijft Dom Marmion: «Ik heb uw gebeden nodig want sommige jonge paters hier in Edermine hebben me verdroten met hun bestudeerde houding van kille onverschilligheid jegens mij… Ik heb geprobeerd hen voor me in te nemen door standvastigheid en gebed, maar tot op heden zonder succes. Ze zijn niet slecht maar erg zelfbewust… Ze stellen de letter van het canoniek recht tegenover de geest van de Heilige Regel». De zaak komt zelfs in Rome aan de orde en de Congregatie der Religieuzen wordt ingeschakeld. Vader abt geeft blijk van grote nederigheid en gehoorzaamheid en tenslotte wordt het huis in Edermine in 1920 gesloten.
Het eind van de grote oorlog betekent weer nieuwe problemen. Overal gist een nieuwe mentaliteit als gevolg van het wegvallen van de maatschappelijke scheidslijnen… Dom Marmion doet zijn best om de vreemde manieren van zijn jonge monniken te begrijpen. Velen hebben tijdens de oorlog gediend als brancardiers of aalmoezeniers. Bij terugkeer in het klooster kunnen ze zich niet in een handomdraai ontdoen van alle gewoontes die ze hebben aangenomen in het soldatenleven. «Ik zie bevreesd de komst tegemoet van die jonge monniken die zo lang onze tradities en onze kloosterlijke geest hebben moeten ontberen», schrijft vader abt. Het merendeel past zich echter weer aan dankzij hun geloofsgeest.
Al deze beproevingen putten het organisme van vader abt vroegtijdig uit en voeren hem naar de poorten des doods. In de daaraan voorafgaande momenten verenigt hij zich met het Lijden van Jezus via de Kruisweg. Zijn laatste woorden zijn: «Jezus, Maria, Jozef!». Op 20 januari 1923 geeft hij in vrede de geest. Dankzij Dom Raymond Thibaut, zijn secretaris, is het mondeling onderricht van Dom Marmion bewaard gebleven in de vorm van drie beroemde boeken: Christus, leven van de ziel, verschenen in 1917 . Christus in zijn geheimenissen, in 1919 en Christus, het ideaal van de monnik, in 1922. Deze drie werken waren door Dom Marmion herzien. Reeds in 1940 wordt van het eerste deel (dat in zeven talen zal worden vertaald) een oplage van 75000 exemplaren in het Frans gehaald.
Tijdens de zaligverklaring van Dom Marmion op 3 september 2000 zei Paus Johannes Paulus II: «Hij heeft ons een authentieke schat aan geestelijk onderricht voor de Kerk van onze tijd nagelaten. In zijn geschriften geeft hij ons een weg aan van heiligheid die eenvoudig en toch veeleisend is, voor alle gelovigen die God, uit liefde, bestemd heeft om zijn aangenomen kinderen in Christus Jezus te worden… Moge een grootschalige herontdekking van de geestelijke geschriften van de gelukzalige Columba Marmion priesters, religieuzen en leken helpen te groeien in de vereniging met Christus en Hem een trouw getuigenis brengen door de vurige liefde tot God en het edelmoedige dienstbetoon aan hun broeders en zusters».Gelukzalige Dom Columba, blijf dichtbij ons. Geef ons, door uw gebed bij God en de bemiddeling van de Allerheiligste Maagd, de onbekrompenheid en diepgang van uw liefde voor Hem door!
Dom Antoine Marie osb
Abt van het Benedictijnenenklooster van Maredsous
van 25 maart 2003
Aankondiging van de Heer, Maria-Boodschap