Inhoud

De Zeven Boetepsalmen

Volgens het Klein Brevier van Th. Stallaert C.ss.R.

De vaste grond, waarop het gebouw van onze geestelijke volmaaktheid moet worden opgetrokken, is een rein en zuiver hart, een hart dus, dat door voortdurende boetvaardigheid van de minste fouten en zondevlekken, waarmede wij dagelijks onze ziel verontreinigen, moet gezuiverd worden. Welnu, het bidden van de boetpsalmen, die treffende uitingen van rouwmoedigheid, door God zelf ingegeven, is een uitstekend middel om de geest van boetvaardigheid te verwerven en onze zondesmetten uit te wissen; ze zijn dus bijzonder geschikt om te worden gebeden bij het ontvangen van het H. Sacrament de Biecht en op dagen van afzondering.

Psalm 6

Spaar mij, Heer!

Bid- en boetpsalm, waarin David zijn overtuiging uitspreekt, dat het lijden, hem door zijn vijanden aangedaan, van God komt, en waarin hij om bevrijding smeekt. -Gebed om vergiffenis van zonden-

O God, wees mij genadig!

1. Heer, straf mij niet in uw toorn,* en in uw gramschap kastijd mij niet.
2. Wees mij genadig, o, Heer, omdat ik zwak ben; * genees mij, Heer, want ontwricht is mijn gebeente,
3. En mijn ziel is diep geschokt;* maar Gij, Heer, hoe lang nog?
4. Keer terug, o Heer, en bevrijd mij;* red mij om uw barmhartigheid.
5. Want in de dood denkt niemand aan U;* wie looft in U inhet dodenrijk?
6. Door mijn zuchten ben ik afgetobd, ik besproei mijn sponde iedere nacht door mijn geween,* en drenk door mijn tranen mijn rustbed.
7. Mijn ogen staan dof van verdriet,* en flets om allen die mij haten.

Laat mijn vijanden afdeinzen, o Heer!

8. Gaat weg van mij, gij allen, die onrecht pleegt,* want de Heer heeft mijn schreien gehoord.
9. De Heer heeft naar mijn smeken geluisterd,* de Heer heeft mijn bede aanvaard.
10. Toon mij de weg, die ik moet gaan,* daar ik mijn ziel verhef tot U.
11. Verlos mij van mijn vijanden, Heer:* op U stel ik mijn hoop.
12. Leer mij uw Wil volbrengen,* want Gij zijt mijn God.
13. Goed is uw geest,* hij geleide mij op effen grond.
14. Om uw Naam, o Heer, behoud mij in het leven;* om uw goedertierenheid red mij uit de nood.
15. Verdelg in uw goedheid mijn vijanden, en richt allen, die mij kwellen, te gronde,* want ik ben uw dienstknecht.
Eer aan de Vader… Zoals het was… Amen.

Psalm 31

Gelukkig hij, die zijn schuld belijdt

Leer-, dank- en boetpsalm, door David gedicht, waarschijnlijk na de vergiffenis van zijn misdrijf tegen Urias.

Gelukkig hij, wiens zonde is vergeven.

1. Gelukkig hij, wiens misdaad vergeven,* wiens zonde bedekt is.
2. Gelukkig de mens, wie de Heer zijn schuld niet toerekent,* en in wiens geest geen bedrog is.

Ongeluk van het verzwijgen, geluk van de belijdenis der zonde.

3. Zolang ik bleef zwijgen, werd mijn gebeente verteerd* onder mijn aanhoudend gezucht.
4. Want dag en nacht drukte uw hand op mij;* mijn kracht teerde weg als bij zomerse hitte.
5. Mijn zonde heb ik beleden voor U,* en mijn schuld hield ik niet verborgen;
6. Ik sprak: „Ik belijd mijn boosheid voor de Heer,” * en Gij hebt de schuld van mijn zonde vergeven.
7. Daarom moet iedere vrome bidden tot U * in tijden van nood.
8. En al breekt dan de watervloed los, * hem zal hij niet genaken.
9. Gij zijt mij toeverlaat, Gij zult voor nood mij behoeden,* en mij omgeven met vreugde over mijn redding.

Bekeert u!

10. Ik zal u leren, en de weg wijzen, die gij moet gaan,* u onderrichten en vast mijn ogen richten op u.
11. Weest niet als paard en muilezel zonder verstand, wier onstuimigheid men bedwingt met toom en gebit,* anders komen ze niet naar u toe.
12. Veel smart valt de boze ten deel,* maar erbarming omgeeft wie vertrouwt op de Heer.
13. Verheugt u in de Heer, weest blijde, gij rechtvaardi-gen,* en jubelt, gij allen, die oprecht zijt van harte.
Eer aan de Vader… Zoals het was… Amen.

Psalm 37

Heer, straf mij niet in uw toorn!

Bid- en boetpsalm. David zucht, daar zijn lijden een straf is voor zijn zonden, en smeekt God om vergiffenis.
-Christus in zijn lijden smeekt zijn Vader om bijstand en het eeuwig geluk voor zich en de zijnen-

Mijn lijden, Heer, is de straf voor mijn zonden!

1. Heer, straf mij niet in uw toorn,* en in uw gramschap kastijd mij niet.
2. Want uw pijlen zijn in mij doorgedrongen,* en uw hand is op mij neergedaald.
3. Door uw toorn is er geen plek meer gezond aan mijn vlees,* in mijn gebeente niets gaafs vanwege mijn zonde.
4. Want mijn zonden zijn mij boven het hoofd gestegen:* al te zeer drukken ze mij als een zware last.\\

Hevig, o God, is mijn lijden.

5. Kwalijk rieken mijn builen in hun ontbinding * vanwege mijn dwaasheid.
6. Ik ben gebogen en diep gekromd; * ik sleep mijn treurend heel de dag voort.
7. Want mijn lendenen zijn geheel ontstoken,* en geen gezonde plek is er nog aan mijn vlees.
8. Ik kwijn weg en ben geheel gebroken;* van hartzeer snik ik het uit.
9. Heer, voor uw aanschijn ligt heel mijn verlangen open, * en mijn zuchten is niet verborgen voor U.
10. Mijn hart klopt hevig, mijn kracht heeft mij begeven, * en het licht van mijn ogen, ook dat moet ik derven.
11. Mijn vrienden en gezellen houden zich ver van mijn wonde,* mijn verwanten blijven op afstand staan.
12. Die mijn leven belagen, spannen strikken, en die mij kwaad willen, dreigen met ondergang,* en voortdurend zijn zij uit op bedrog.

Mijn God, ik vertrouw op U.

13. Ik echter ben als een dove, en hoor niet,* als een stomme, die zij mond niet opent.
14. Ik ben geworden als een mens, die niet hoort,* en wiens mond het antwoord schuldig blijft.
15. Op U toch, o Heer, vertrouw ik;* Gij , o Heer, mijn God, zult mij verhoren.
16. Ik zeg immers: „Laten zij zich niet vrolijk over mij maken,* niet schamper tegen mij uitvallen, als mijn voet soms wankelt”.
17. Want ja, ik ben de val nabij,* en mijn smart staat mij steeds voor ogen.
18. En inderdaad, ik belijd mijn schuld,* en ben vol kommer vanwege mijn zonde.
19. Maar machtig zijn zij, die mij zonder reden bestrijden,* en talrijk, die mij ten onrechte haten.
20. En die goed met kwaad vergelden,* vallen mij aan, omdat ik het goede volg.
21. Heer, verlaat mij toch niet,* mijn God, sta niet ver van mij af!
22. Snel mij te hulp,* Heer, mijn Heil!
Eer aan de Vader… Zoals het was… Amen.

Psalm 50

Ik heb gezondigd.

Bid- en boetpsalm. De profeet Nathan verwijt David zijn zonde. David, vol berouw, smeekt God om vergiffenis: deze bede is de hartenkreet ge- worden van alle boetvaardige zielen.

Heer, vergeef mij mijn zonden!

1. Ontferm U over mij, o God, naar uw barmhartigheid;* delg toch mijn misdaad uit volgens uw grote ontferming.
2. Zuiver mij geheel van mijn schuld,* en reinig mij van mij zonde.
3. Want mijn boosheid erken ik,* en mijn zonde staat mij steeds voor ogen.
4. Tegen U alleen heb ik gezondigd,* en wat kwaad is in uw ogen, heb ik gedaan:
5. Zo zult Gij rechtvaardig in uw uitspraak blijken,* on-berispelijk in uw oordeel.
6. Zie, in schuld ben ik geboren,* en in zonde ontving mij mijn moeder.
7. Zie, in de oprechtheid des harten schept Gij behagen;* en Gij leert mij de wijsheid in het diepst van mijn hart.

Heer, reinig mijn ziel!

8. Besprenkel mij met hysop, en ik zal gereinigd worden; * was mij, en ik zal blanker zijn dan sneeuw.
9. Laat mij een blijde tijding vernemen,* laat juichen mijn gebeente, dat Gij hebt verbrijzeld.
10. Wend van mijn zonden uw aanschijn af,* en delg al mijn schulden uit.

Laat mij U met een nieuw hart dienen!

11. Schep in mij een zuiver hart, o God,* en vernieuw in mij een standvastige geest.
12. Verwerp mij niet van uw aanschijn,* en neem uw heilige geest niet van mij weg.
13. Schenk mij terug de vreugde van uw heil,* en sterk mij door een edelmoedige geest.
14. Dan zal ik de bozen uw wegen doen kennen,* en de zondaars zullen zich bekeren tot U.
15. Verlos mij van bloedschuld, o God, God, mijn Redder,* en dat mijn tong over uw gerechtigheid juiche.
16. Heer, open mijn lippen, * en mijn mond zal uw lof verkondigen.
17. Neen, in een slachtoffer schept Gij geen vreugde,* en zo ik een brandoffer bracht, Gij zou het niet aanvaarden.
18. Mijn offer, o God, is een rouwmoedige geest;* een berouwvol en vernederd hart zult Gij niet versmaden, o God.
19. Volgens uw goedheid, o Heer, handel genadig met Sion,* en bouw weer de muren van Jeruzalem op.
20. Dan zult Gij weer wettige offers, dank- en brandoffers aanvaarden;* dan zal men op uw altaar weer varren opdragen.
Eer aan de Vader… Zoals het was… Amen.

Psalm 101

Wees in uw toorn uw erbarming indachtig

Bid- en boetpsalm, waarin de Psalmist zucht over de ellende van Israël in de ballingschap en God smeekt om verlossing en herstel der vroegere welvaart. Gebed der ziel om verlossing uit de slavernij der zonde.

Help mij, o God, in mijn ellende!

1. Heer, luister naar mijn bede,* en mijn klagen dringe tot U door.
2. Verberg voor mij uw aanschijn niet* op de dag van mijn nood.
3. Neig uw oor tot mij;* wanneer ik U aanroep, verhoor mij dan spoedig!
4. Want mijn dagen vervliegen als rook,* en mijn gebeente gloeit als vuur.
5. Verschroeid als gras, verdort mijn hart;* mijn brood vergeet ik te eten.
6. Door het geweld van mijn zuchten* hecht mijn gebeente zich vast aan mijn huid.
7. Een pelikaan in de woestijn ben ik gelijk,* ik ben als een nachtuil te midden der puinen.
8. Ik ben slapeloos en lig maar te zuchten,* als een eenzame vogel op het dak.
9. Mijn vijanden honen mij al maar door;* die tegen mij razen, gebruiken mijn naam als verwensing.
10. As immers eet ik als brood,* en met tranen vermeng ik met drank,
11. Om wille van uw gramschap en toorn,* want Gij nam mij op en wierp mij neer.
12. Mijn dagen zijn als de schaduw, die lengt,* en ik verdor als het gras.

Gij zult Sion genadig zijn, Heer.

13. Maar Gij, o Heer, blijft in eeuwigheid,* en uw Naam door alle geslachten.
14. Gij dan, sta op, en wees Sion genadig,* want het is tijd haar genadig te zijn; ja, het uur is gekomen.
15. Want uw dienaren hebben haar stenen lief,* en zij bejammeren haar puinen.
16. De volken, o heer, zullen uw Naam eerbiedigen,* en alle koningen de aarde uw heerlijkheid,
17. Als de Heer Sion zal hebben herbouwd,* en verschenen zal zijn in zijn glorie,
18. Zich tot de bede der armen geneigd heeft,* en hun gebed niet heeft versmaad.
19. Men schrijve dit op voor het volgende geslacht;* het volk, dat geschapen wordt, prijze de Heer
20. Want de Heer zag neder uit zijn verheven heiligdom,* Hij blikte uit de hemel op de aarde neer,
21. Om het zuchten der gevangenen te horen,* te verlossen die ten dode zijn opgeschreven
22. Opdat de Naam des Heren wordt verkondigd in Sion,* en in Jerúsalem zijn lof,
23. Als de volken zich zullen verzamelen* met de konink-rijken om de Heer te dienen.

Eeuwige God, laat mij uw heil aanschouwen!

24. Nog op de weg heeft Hij mijn krachten verteerd,* mijn dagen verkort.
25. Toch bid ik: Mijn God, neem mij niet weg in het midden van mijn dagen;* uw jaren duren door alle geslachten.
26. In den beginne hebt Gij de aarde gegrondvest,* en de hemel is het werk van uw handen.
27. Zij zullen vergaan, maar Gij zult blijven,* en als een kleed zal alles verslijten.
28. Als kleding verwisselt Gij ze, en ze worden verwisseld,* maar Gij blijft dezelfde en uw jaren nemen geen einde.
29. De zonen van uw dienaren zullen in veiligheid wonen,* en hun nageslacht blijft bestaan voor uw aanschijn.
Eer aan de Vader… Zoals het was… Amen.

Psalm 129

Bij Hem is overvloedige verlossing

Boetpsalm. Innige bede om vergiffenis en verlossing. Deze psalm, “de zielenpsalm”, geeft op treffende wijze de smart weer der zielen in het vagevuur.

Heer, wees mij, zondaar, genadig!

1. Uit de diepten roep ik tot U, o Heer,* Heer luister naar mijn klagen!
2. Laat uw oren zich neigen* naar de stem van mijn smeken.
3. Als Gij de zonden blijft gedenken, Heer, * Heer wie zal dan staande blijven?
4.Maar bij U is vergeving van zonden,* opdat men vol eerbied U dienen.

Op U, o Heer, vertrouw ik.

5. Ik stel mijn hoop op de Heer,* mijn ziel hoopt op zijn woord;
6. Verlangend zie ik uit naar de Heer,* meer dan wachters naar de dageraad.
7. Meer dan wachters naar de dageraad* zie Israël verlangend uit naar de Heer.
8. Want bij de Heer is barmhartigheid,* en bij Hem overvloedige verlossing.
9. Hij zal Israël verlossen* van al zijn ongerechtigheden.
Eer aan de Vader… Zoals het was… Amen.

Psalm 142

Red mij, Heer!

Bid- en boetpsalm. David ziet in de vervolging de straf voor zijn zonden, smeekt God om vergiffenis en bestraffing van zijn vijanden.

Red mij, Heer, in mijn verdrukking!

1. Heer, luister naar mijn bede, hoor mijn smeken om uw trouw,* verhoor mij toch om uw gerechtigheid!
2. Daag uw dienstknecht niet voor het gericht,* want niemand die leeft, is rechtvaardig voor U.
3. Zie, de vijand vervolgt mij: hij wierp mij neer op de grond,* hij heeft mij geplaatst in het duister, als hen, die reeds lang zijn gestorven.
4. Mijn geest bezwijkt in mij,* ontsteld was mijn hart in mijn boezem.
5. Ik gedenk de aloude dagen, over al uw daden denk ik na,* ik overweeg de werken van uw handen.
6. Ik strek mijn handen naar U uit;* als dorre aarde dorst mijn ziel naar U.

Bevrijd mij, Heer, van de vijand!

7. Heer, verhoor mij spoedig,* want mijn geest bezwijkt.
8. Wil uw aanschijn voor mij niet verbergen, * opdat ik niet worde als zij, die nederdalen in het graf.
9. Laat mij spoedig uw goedheid ontwaren,* daar ik ver-trouw op U.
10. Toon mij de weg, die ik moet gaan,* daar ik mijn ziel verhef tot U.
11. Verlos mij van mijn vijanden, Heer:* op U stel ik mijn hoop.
12. Leer mij uw Wil volbrengen,* want Gij zijt mijn God.
13. Goed is uw geest,* hij geleide mij op effen grond.
14. Om uw Naam, o Heer, behoud mij in het leven;* om uw goedertierenheid red mij uit de nood.
15. Verdelg in uw goedheid mijn vijanden, en richt allen, die mij kwellen, te gronde,* want ik ben uw dienstknecht.
Eer aan de Vader… Zoals het was… Amen.

nieuwe_afbeelding.jpg