Oprechtheid


Zijn zwakheid openhartig bekennen

,Wie mag te gast zijn, Heer, in uw huis; wie toeven op uw berg?' En hij antwoordt: ,Wie rein van wandel is, oprecht van zeden; het goede bij zichzelve denkt en met zijn tong niet lastert' (Ps. 14, 1-2). God is waarheid en niemand wordt in zijn vertrouwelijkheid geduld, die er niet naar streeft, in de waarheid te leven en in heel zijn gedrag oprecht te zijn. Wij moeten vooral in het diepste van ons hart naar de waarheid zoeken, om te weten wat wij werkelijk zijn, hoe wij, zonder masker en zonder tooi, voor God zelf staan. Daarom moeten wij niet alleen die waarheid aanvaarden die ons aangenaam is, maar ook de onaangename, die onze eigenliefde kwetst en onze gebreken en boze neigingen blootlegt. De oprechte ziel doet nooit de ogen voor dergelijke waarheid dicht. Hoe vernederend ook, zij waardeert ze omdat zij wel weet dat die vernedering, die tot de waarheid terugbrengt, veel kostbaarder is dan de begoocheling die de hoogmoed vleit en ons bedriegt. Om ons tot de waarheid terug te brengen, om ons te doen inzien wat wij werkelijk zijn, laat God soms toe dat bepaalde omstandigheden de beoefening van de deugd bijzonder moeilijk en lastig maken. Tegenwerking verwekt in de zielen opwellingen van ongeduld, woede, opstandigheid en eigenzin die zij niet vermoedde en waarvan zij zich bevrijd waande. Wanneer dit gebeurt mag men niet elders heen zien maar moet men de moed vinden, al zijn ellende nederig te bekennen. Sint-Jan van het Kruis spreekt van sommige vrome zielen die in hun biecht ,hun zonden listig voorstellen, om niet zo boos voor te komen en de achting van de biechtvader niet te verliezen; zij gaan zich meer verontschuldigen dan beschuldigen'. De ziel die de waarheid liefheeft vermijdt wel zich aldus te gedragen: ook indien zij maar kleinigheden en onvolmaaktheden moet biechten geeft zij ze onomwonden op, zonder ze te verbloemen noch te verminderen. En al het onvolmaakte dat zij in zich ontdekt schrijft zij niet de omstandigheden, maar zichzelf toe. Die openhartigheid in de bekentenis van haar zwakheden is haar eerste stap om zich ervan te bevrijden.

Deugdzaamheid eist oprechtheid

De ziel die weinig oprecht is in haar innerlijk leven en in haar betrekkingen met God zal Hem nochtans nooit kunnen bedriegen en haar onoprechtheid zal haar enkel tot schade worden. Tegenover de naaste is het echter anders: het gebrek aan oprechtheid kan hem gemakkelijk nadeel berokkenen of tenminste misleiden. Niet alleen de naastenliefde maar ook de gerechtigheid eist dus de grootste oprechtheid in de omgang met de naaste. ,Daarom moet de leugen weg - maant de H. Paulus - en laat ieder met zijn naaste de waarheid spreken, want wij zijn elkanders ledematen' (Ef. 4, 25). Om de natuurlijke en nog meer om de bovennatuurlijke banden die hem met ons verenigen, heeft de naaste wel het recht, noch door onze woorden noch door onze daden misleid te worden.

Oprechtheid eist dat onze woorden onze gedachten weergeven. Van iets overtuigd zijn en toch iets anders beweren om te misleiden druist rechtstreeks in tegen de waarheid en beledigt God, de oneindige Waarheid. Van een ziel die naar vereniging met God streeft kan dit geenszins geduld worden. Hoe kan de leugen aanspraak maken op vereniging met de opperste Waarheid? En toch, alhoewel minder kras en soms heel subtiel, komen sommige vormen van onoprechtheid zelfs in het gedrag van zeer vrome zielen voor: kleine listen, een woordje dat een gegrond verwijt moet afleiden of een fout moet dekken, die men niet bekennen wil, of lof en een beetje bewondering moet afdwingen… dit alles uit ijdelheid, misplaatst eergevoel, vrees voor vernedering of ongemak. Een kleinzielig gedoe, een open en edele geest onwaardig! Elk gebrek aan oprechtheid, hoe gering ook, van iemand die zich aan de Heer gewijd heeft, mishaagt Hem zeer en vormt een ernstige hinderpaal voor zijn geestelijke vordering. De H. Margaretha Maria schrijft: ,,Indien ik een ziel wist, die alle deugden behalve die van oprechtheid bezit, en ze met grote genade bedeeld vond, toch zou alles in haar me als waan en bedrog voorkomen'.

In woorden oprecht zijn is echter niet voldoende: wij moeten het ook in onze handel en wandel zijn. Wie oprecht is in zijn gedrag, toont zich zoals hij is, zonder veinzerij, zonder zich anders te willen voordoen dan hij werkelijk is. Woorden en daden moeten de uitdrukking zijn van de innerlijke gezochte en beminde waarheid. Wel eist de oprechtheid niet dat wij ons aan eenieder vertonen zoals wij zijn - dit ware in tegenstrijd met de voorzichtigheid en met andere deugden - maar zij eist dat elke uiting, in woorden of in daden, en zelfs ons zwijgen met de waarheid overeenstemt.

Waarheid zij onze leermeester

,Om U te bereiken, Heer, die de weg, de waarheid en het leven zijt, moet men het pad der waarheid volgen, zonder enige veinzerij noch schijnheiligheid en de door eigenliefde en valse schaamte verduisterde rede verzaken. Men moet in eenvoud handelen, zichzelf en de schepselen versterven. Leer me dus, eeuwige Waarheid, me in diepe eenvoud en oprechtheid te gedragen. Maak dat mijn ziel, eenvoudig als de duif, steeds naar U toevliegen om in uw schoot te nestelen en zich daar met de kennis van U en van haarzelf te voeden. Want zij verfoeit de boosheid en vindt dus niets in zichzelf dat haar vrede schenken kan. Alleen in U vindt zij rust en zij kan niet lang ver van U blijven. Leer me het pad van de waarheid bewandelen, zonder af te wijken en zonder stil te staan, steeds vlugger naar U toe, eeuwige Waarheid, mijn gids en mijn weg' (H. M. M. de Pazzi). ,Dat uw waarheid mijn leermeester mogen zijn, Heer, me bewaren en naar de verlossing leiden en me van elke onzuiver gevoel bevrijden. Ik biecht U mijn zonden in diepe droefenis en bitterheid. Laat niet toe dat ik me op enig goed werk beroemen; ik ben maar een zondaar, de slaaf van zoveel hartstochten. Uiteraard neig ik altijd naar het boze: ik struikel zo gemakkelijk, ben zo gauw overwonnen, verward en verslagen. Ik heb niets waarover ik kan roemen maar er is veel dat mij tot ootmoed verplicht. Voor uw aanschijn ben ik nog veel minder waard dan ik zelf denk. ,Leer me, Heer, uw eeuwige Waarheid te bewonderen en mijn nietigheid te verachten' (Nav. III, 4, 2-4).

Oprechtheid