Inhoud

Kleine Officie van de H. Maagd Maria

Algemeen

Over het Breviergebed in het algemeen.

De Heilige Kerk, Jezus’ veelgeliefde Bruid, heeft op de eerste plaats de plicht haar Bruidegom, Verlosser en Schepper te aanbidden, te loven, te danken, te verzoenen en te smeken. Deze plicht vervult zij wezenlijk door het gebed. Daarom moet voortdurend haar lof- en dankoffer als ene wel aangename wierookwolk opstijgen tot voor den troon van de Hemelse Vader. Om de haar zo zoete last te kunnen volbrengen, doet zij een beroep op haar kinderen. Deze treden in haar naam op en worden deswege terecht ,,totius Ecclesiae os — de mond der gehele Kerk” genoemd. Omdat vele van haar kinderen evenals de drukke Martha uit het Evangelie door allerhande aardse beslommeringen van het hemelse afgeleid worden, heeft de Kerk enige hunner uitverkoren en hun gelast in haar naam het openbaar officiële gebed te verrichten. Deze zijn de priesters en de kloosterlingen. Om nu het kerkelijk gebed te regelen en voor misbruiken te vrijwaren, heeft de geestelijke overheid ene bloemlezing van psalmen, lofzangen en heilige lezingen samengesteld, die wij ,,brevier” noemen. ,,Breviarium” is een Latijns woord en betekent ,,verkorting”. Het brevier is dus een korte samenvatting van de schoonste en meest geëigende gebeden, opwekkingen vermaningen, welke in de H. Schrift, de Kerkvaders en andere geestelijke schrijvers gevonden worden. Daarom zegt de H. Franciscus van Sales, dat hij geen schoner boek kent dan het brevier. Daarop zijn ook de volle de woorden van Gezelle toepasselijk:

Als zorgen mijn herte verslinden, als moedheid van ’s wereld getier, Dan zoeke ik weerom den beminden, dan grijpe ik den ouden brevier.

O Schat ongevalschter gebeden, brevier, daar, in ‘t korte geboekt, Gods woord, en Gods wonderlijkheden, nooit een ongevonden en zoekt!

O ‘t Werk van gezetelde Pausen, wat zegge ik, Gods eigen beworp; o sterkte, en, als ‘t lijden doet flauw zijn, onsterfelijk lavend geslorp!

De H. Kerk reikt priesters en kloosterlingen het brevier en beveelt hun dit verheven gebed in haar naam te verrichten. Zij leent als het ware hun mond en stem om daardoor haar Goddelijke Bruidegom te loven, te prijzen, te smeken en te danken.

Uit het voorafgaande volgt onmiddellijk: 1. dat de bovengenoemde personen voor God optreden in naam van de H. Kerk; 2. dat zij de schoonste gebeden ten hemel opstijgen, die de H. Geest en de onfeilbare Kerk voor hen uitgezocht hebben.

Het brevier komt tot zijn volle recht in het koorgebed. Daar stelt de mens ziel en lichaam ten dienste van de H. Kerk. Zijn ziel overweegt en verwekt toepasselijke gevoelens; zijn lichaam geeft uiting aan die gevoelens door gezang, buigingen en andere betuigingen van eerbied. Ziel en lichaam helpen elkander om de gehele mens dienstbaar te maken aan die eervolle opdracht. Er zijn nu in de Kerk verschillende Orden en Congregaties van kloosterlingen. De ene maakt meer werk van het koorgebed dan de andere. De ijver voor het koorgebed bereikt wel zijn toppunt in de contemplatieve of beschouwende Orden. Hieronder verstaat men die kloosterlingen, welke in strenge af zondering van de wereld zich hoofdzakelijk op gebed en versterving toeleggen zelden zich onmiddellijk met de zielzorg belasten. Zulke Orden zijn de Benedictijnen, de Kartuizers, de Cisterciënzers enz. Uit den aard der zaak kunnen priesters en kloosterlingen, die zich aan liefdewerken wijden, niet zoveel zorg en tijd aan het koorgebed besteden als de beschouwende religieuzen. Toch maken sommigen, zoals de eigenlijke kanunniken en de bedelmonniken, veel werk van het plechtige, Liturgische gebed in het koor. Omdat de werkzaamheden van vele priesters en leden van nieuwe Orden en Congregaties uitermate tijdrovend waren, konden zij met de voorafgaande beperking niet volstaan. Daarom zochten zij naar grotere verlichting van de koordienst. De H. Kerk erkennend, dat hun streven niet uit laksheid maar uit wijs beleid voortsproot, heeft hen:

  1. ofwel gedispenseerd van het gemeenschappelijk koorgebed en slechts de verplichting gelaten om afzonderlijk brevier te bidden;
  2. ofwel zij heeft het grote brevier voor hen afgeschaft en hun gelast dit te vervangen door de kleine getijden der H. Maagd.

Tot deze laatste greep behoren o.a. de religieuzen en wereldlingen, die zich bij ene grote Orde hebben aangesloten en die als derde-ordelingen van den CarmeI, van St. Franciscus of St. Dominicus bekend zijn. Voor deze leden van de derde Orde geldt de volgende bemerking. Hoe meer werk de eerste en tweede tak van hun Orde van het koorgebed maken, des te meer behoren de volgelingen van de derde Orde hun kleine getijden te waarderen en serieus, opdat het karakter van de gehele Orde bewaard blijft.

Bron: de Maria-Harp (1918)

Betekenis van de Maria-Getijden

Moeilijk kan men de waarde van het kleine Officie der H. Maagd hoog genoeg aanslaan. Deze allerschoonste gebeden zijn als ene voortzetting van de lofprijzingen door Jezus Christus op aarde zijne Moeder gebracht. De vrome Maria-vereerder, die deze zinrijke gebeden Zijne hemelse Koningin opdraagt, verenigt zich in de geest met de engelen en heiligen, die gedurig de grootheid van hun Vorstin bezingen. De H. Kerk heeft zich niet tevreden gesteld met de verhevenheid der H. Maagd in verschillende leerstukken vast te leggen; het was haar niet genoeg ene lange rij van plechtige feesten te hare eer in de krans van het Liturgische jaar te strengelen, zij heeft daarenboven als dagelijkse, officiële hulde aan de Hemelvorstin een keurverzameling van gebeden opgesteld en haar kinderen of opgelegd of aangeraden deze getijden trouw te bidden. Haar stem was niet als die van een roepende in de woestijn. Talloze gelovigen hebben deze zoete last op hun schouders genomen en kwijten zich met kinderlijke toewijding van hun eervolle taak. Zij vormen als de hofstaat van de machtige Heerseres. Wanneer de naaste omgeving va de koning meer dan andere onderdanen begunstigd en bevoorrecht wordt, dan mogen ook Maria’s hovelingen op geheel bijzondere weldaden van die veelvermogende Koningin hopen.

Bron: De Maria-Harp (1918)

Historie

1. Het bidden of zingen der Psalmen door Priesters en Religieuzen heeft langzamerhand de naam van Getijden ontvangen, omdat van lieverlede de dag verdeeld werd in verschillende tijden van uren, waarop bepaalde Psalmen, voor elk uur of tijd vastgesteld, werden gelezen.

2. De Getijden van Onze Lieve Vrouw dagtekenen van de hoogste oudheid; het moet nochtans gezegd worden dat dit officie weleer niet juist dezelfde vorm als nu bezat. Het tegenwoordig in gebruik zijnde is volgens het Romeins Brevier, zoals het op bevel van Z. H. Paus Pius V, in het jaar 1568 werd uitgegeven. Tot zo lang bestond nog voor de geestelijken de Algemene wet ¹) van na de Priester-Getijden het klein Officie van O. L. V. te bidden. Om gewichtige redenen hief Zijne Heiligheid die Algemene wet; op, ²) echter niet zonder een dringende uitnodiging tot geestelijken en gelovigen in de oude gewoonte van godsvrucht te volharden. Tot meerdere opwekking schreef Zijne Heiligheid in zijne Constitutie van 5 april 1571 het volgende: “Opdat de goede wil en de ijver van alle gelovigen levendiger wordt opgewekt verlenen Wij door de Barmhartigheid van God, aan ieder en aan allen, die niet verplicht zijn het grote Officie te bidden, vijftig dagen Aflaat, zo dikwijls zij dit door ons verbeterd Officie van O. L. V. met godsvrucht zullen hebben gelezen”.
¹) Uitgevaardigd door Z. H. Paus Urbanus II. ²) Const. «Quod a nobis 1568.

3. Het Officie, zoals het voorgeschreven werd door Z. H. Paus Urbanus II was gelijkvormig met dat der Kartuizers, welke enigen tijd te voren hetzelve op Goddelijk bevel bij hun Breviergebed hadden gevoegd.¹) De aanleiding tot dat Voorschrift was de eerste kruistocht tegen de Turken ter verovering van Jeruzalem. In het jaar 1094 werd het besluit daartoe afgekondigd in de Kerkvergadering van Clairmont, waarin Z. H. Paus Urbanus II persoonlijk voorzat; met geestdrift werd het aangenomen; evenwel meer dan geestdrift was er nodig om in een onderneming te slagen, waaraan talrijke moeilijkheden en gevaren verbonden waren, namelijk de hulp van Hem, die de God der legerscharen is. Zijne Heiligheid zocht die hulp te verwerven door de voorspraak van de Allerheiligste Maagd, en nodigde hierom geheel het Christelijk Europa uit tot een algemeen en standvastig gebed. Verplichtende gebeden zouden echter aan de leken niet worden opgelegd, alleen aan de geestelijken. Alvorens hieromtrent bijzondere bepalingen te maken, raadpleegde de voorzichtige Paus vooraf de Kardinalen en andere Vaders van het H. Concilie, en na rijp beraad stelde Zijne Heiligheid in overeenstemming met hen als regel vast, dat alle geestelijken, behalve het gewoon Breviergebed, ook nog dagelijks de kleine Getijden van O.L.V. moesten bidden om door haar voorspraak Gods zegen over de onderneming te verwerven, opdat het Christenleger door Haar vermogende zorgen bewaard zou blijven in de talrijke gevaren, en door Haar voortdurend ter overwinning geleid worden. Met algemene blijdschap werd dit bevel van de godvruchtige Paus ontvangen. Doch ook de leken wilden in ijver voor de geestelijken niet onderdoen. Zij handelden alsof de woorden van de geëerbiedigde Opperherder ook tot hen waren gericht. Zowel mannen als vrouwen wilden dagelijks de kleine Getijden van O.L.V. bidden, — het werd een algemene gewoonte.
¹) Vgl. Suniina Aurea, Tom. III pg. 648 en Tom. IV, pag. 1633.

4. Een twintig jaar vroeger (1073) zetelde de H. Gregorius VII op de Pauselijke troon. Onder diens regering leefde de H. Petrus Damianus, Kardinaal en Aartsbisschop van Ostia. Deze grote vereerder van Maria was er steeds op bedacht de godsvrucht tot Haar te verspreiden en te vermeerderen. Met dat inzicht trachtte hij aan de godvruchtige oefening van het Getijdengebed ter ere van Maria grotere uitbreiding te geven. Hij schreef die oefening voor in het klooster dat aan zijn gezag was onderworpen, en overigens was hij volgens het spreken van de H. Canisius ¹) «de grote bevorderaar van het Getijdengebed in de tijd, waarin de ijver voor deze godvruchtige oefening tot verslapping was geraakt. Op Zijne aansporing werd het gebruik langzamerhand ingevoerd, dat de geestelijke personen het Klein Officie ter ere der H. Maagd dagelijks voegden bij hun Kerkelijke Getijden». Ook had men het aan de zorgvuldige bemoeiingen van de H. Kardinaal te danken, Klein Officie, dat in zeven gedeelten verdeeld is, op evenveel verschillende uren werd gebeden. Alzo bericht ons zijn levensbeschrijver Hiëronymus Rubeus. Daarenboven vervaardigde hij een geheel nieuw Officie met verscheidene lofzangen en gebeden, welke hij als heerlijke getuigen van zijn godsvrucht aan de nakomelingschap heeft achtergelaten. Dat Officie verschilt echter veel van het tegenwoordige.
¹) S. Canisii, lib. IV de Maria Deipara, Cap. XXIX.

5. In het midden van dezelfde eeuw ijverde een ander Heilige voor deze godvruchtige oefening. Het was de H. Gerardus, Bisschop van Chonad in Hongarije.¹) In de kerk van den H. Gregorius had hij ter ere van Maria een altaar opgericht, en daar voor haar beeltenis een zilveren wierookvat geplaatst, waarin hij voortdurend reukwerken deed branden als het zinnebeeld der lofzangen en gebeden, welke Maria’s kinderen Haar op die plaats kwamen opdragen. Ook had hij de gewoonte, elke zaterdag het Officie van O.L.V. met negen lessen te bidden. Dat Officie kwam overeen met hetgeen in het Brevier aangewezen is voor de feestdag van Maria Hemelvaart.
¹) Vgl. Surius. Deze H. Bisschop stierf de 24°” September van het jaar 1047 als Martelaar.

6. Doch reeds driehonderd jaar vroeger was het onder de kloosterlingen van de H. Benedictus een gebruik elke dag ter ere van Maria de kleine Getijden te zingen. De godvruchtige Kardinaal Bona verhaalt dat Zijne Heiligheid Paus Zacharias ¹) aan de kloosterlingen van de berg Cassino beval «dat zij op alle dagen van het jaar, zowel in de winter als in de zomer, het Officie van de H. Benedictus zouden bidden, daarna het Officie, dat de regel voorschrijft, en eindelijk het Officie van de Moeder Gods en Maagd Maria.» De geleerde geschiedschrijver Martine deelt hetzelfde mede.
¹) Deze volgde Z. H. Gregorius III op in het jaar 741.

7. Het was echter niet, toen eerst ¹) dat het gebruik werd ingevoerd. Reeds voor die tijd bestond het onder de godvruchtige kloosterlingen. Wat Zijne Heiligheid toen voorschreef, was slechts een bekrachtiging van een bepaling gemaakt door Z. H. Paus Gregorius (Anno 715—731). Omstreeks dezelfde tijd leefde in het Oosten de H. Joannes Damnascenus, beroemd om zijn godsvrucht tot Maria. De geschiedschrijver Vincentius Bellovacensis verhaalt van hem, dat hij in de kluizenarij van de H. Sabas dagelijks met veel godsvrucht de uren of getijden zong ter ere van de Koningin der Maagden. Ook gewaagt dezelfde er van, hoezeer de heilige er groot behagen in schiep, lofzangen, verzen, antiphonen en responsoria ter ere van Maria te stellen, om die op haar plechtige Feestdagen te zingen.
¹) Vgl. Sunimna aurea Tom. 111 pg. 302.

8. Een halve eeuw vroeger leefde de H. Ildefonsus, Aartsbisschop van Toledo. Volgens de getuigenis van Pelbartus ¹) gaf deze heilige een werk in het licht over liet Officie van O.L.V. Het bevatte behalve de Psalmen negen Lessen voor elke zaterdag van het lopende jaar. Hij stierf in het jaar 667.
¹) Pelbartus. In stellario Coronae lib. 1 Parte 1V. Art. 3.

9. Omtrent die godsvrucht in nog vroegere eeuwen hebben wij in de geschiedenis geen zekere gegevens, doch met reden kunnen wij veronderstellen dat de godsvrucht der Christenen in nog vroegere tijden dan de eeuw van de H. Ildefonsus, de H. Maagd vereerd zal hebben met Psalmen en lofzangen, en dat hiertoe bijzonder die Psalmen werden uitgekozen, welke betrekking hebben op haar goddelijke zoon Jezus Christus. Het klein Officie van O.L.V. dagtekent dus van de hoogste oudheid, en is hierom alleen reeds eerbiedwaardig.

Bron: LOF VAN GOD in de Getijden van Onze Lieve Vrouw -1900-

Enkele aanvullende opmerkingen:

Uit het Sacrosanctum Concilium:

Nr.8.Wat het bidden van het goddelijk Officie aangaat, verklaren wij nog: de religieuzen van ieder instituut, die krachtens hun regel ofwel gedeelten van het goddelijk Officie bidden ofwel een of ander klein Officie, op dezelfde wijze samengesteld als het goddelijk Officie en officieel goedgekeurd, verrichten het publieke gebed van de Kerk. De leden van alle instituten van volmaaktheid, die krachtens hun constituties bepaalde gedeelten van het goddelijke Officie bidden, verrichten het publieke gebed van de Kerk. Eveneens verrichten zij het publieke gebed van de Kerk, als zij krachtens de constituties een of ander klein Officie bidden, mits dit is samengesteld op dezelfde wijze als het goddelijk Officie en officieel is goedgekeurd.

Uit Catholica 2005 nr 25:

Hoe leven de Kartuizers? Het habijt van de Kartuizers is wit, met een witte gordel, kap en scapulier, bijeengehouden door een brede band van dezelfde kleur en stof. Kartuizers zijn in zoverre heremieten dat zij ieder hun eigen kluisje (cel) bewonen, bestaande uit het Ave Maria, dat is een kamertje waar men bij binnenkomst steeds een Weesgegroet bidt; het Cubiculum, een vertrekje met een bidstoel en een bed alsmede een kleine opslagplaats, een werkplaatsje met een schaaf- en een draaibank en een kleine gaanderij. Iedere cel heeft een eigen tuintje, waar men groente kan telen. In dit woninkje verblijft men bijna altijd. Men bidt er de Kleine Getijden en de Completen van het Groot Officie en het Maria Officie. Ook geestelijke lezing, studie en handenarbeid worden hier verricht. Gemeenschappelijk zingt men de dagelijkse Conventsmis, Vespers, Metten en Lauden. Op zon- en feestdagen wordt het gehele Officie, met uitzondering van de Completen, gezamenlijk gereciteerd. Bovendien is er dan kapittel en een gezamenlijke maaltijd. Eens in de week heeft het spatiamentum plaats, een gemeenschappelijke wandeling die in de regel 3 tot 4 uren duurt en waarbij het stilzwijgen doorbroken mag worden. Voor het overige is het stilzwijgen streng doorgevoerd. Het vleesverbod is absoluut, men leeft vegetarisch. Bovendien onthoudt men zich van zuivel op alle vrijdagen en in de vastentijd, die voor Kartuizers op 14 september begint en met Pasen eindigt. In de zomer eten de Kartuizers tweemaal per dag. In de vasten eet men eenmaal per dag plus een collatie, die bestaat uit droog brood met de drank van het land. Bovendien vast men zo mogelijk het hele jaar door eenmaal per week - op vrijdag - op water en brood.

Kleine Officie bestellen; zie karmellectuur

Kleine Officie van de H.Maagd Maria volgens de H.Gertruda

Niet Derde Ordeleden van de Karmel worden eveneens aangeraden ook de officiële Getijden van de H.Maagd Maria te bidden of de getijden volgens de H.Gertrude. Omdat zij, als overste, niet veel tijd had om de officiële Kleine Getijden te bidden, heeft de H.Maagd Maria haar het onderstaand Kleine Officie geopenbaard:

kleine Getijden volgens de H.Gertruda

Verklaringen van de Kleine Officie of Getijden van de H.Maagd Maria

„De liefde” zegt de H.Thomas van Aquino „is niet tevreden met een oppervlakkige kennis van het voorwerp van haar genegenheid, maar zij streeft er naar dit onder ieder opzicht grondig te doorvorsen” (S.T. 1,2,28,2,C.)

Hoeveel warme belangstelling is gewekt voor allerlei onderdelen van de kerkelijke eredienst, die men—’t is nog zo heel lang niet geleden— erg stiefmoederlijk behandelde.
Zó, werd ook de aandacht gevestigd op de eertijds zo gevierde thans vervallen adel der Maria-getijden.

In de Maria-Harp tracht fr.Verwilst ons deze liefde bij te brengen met zijn verklaring van de Kleine Officie der H. Maagd.
Het doel van deze verklaring is vóóral praktisch. Deze uitleg wil geen schat van geschiedkundige bijzonderheden of Liturgische aantekeningen brengen, maar de gebedsgeest en de liefde tot Maria bevorderen.
De H.Maagd heeft eenmaal voorspeld: „Alle geslachten zullen mij zalig prijzen”; welnu, moge deze uitleg van de Kleine Getijden iets bijdragen om de zaligprijzing van de Moeder Gods te bevorderen en te verheffen.

De verklaring van de Kleine Getijden