Mgr. Athanasius Schneider
De Parijse vereniging Réunicatho, die kort na het Motu Proprio Summorum Pontificum is ontstaan, hield op 15 januari 2012 haar vierde bijeenkomst, gericht op de katholieke eenheid. We geven hier een integrale vertaling door A. F. M. de la Porte van de toespraak gehouden door de eregast van de conferentie, mgr. Athanasius Schneider, met als thema „de buitengewone vorm (van de liturgie) en de nieuwe evangelisatie.” Hierin stelt (zie onder III) mgr. Schneider 'de vijf wonden' van de huidige liturgie op.
Bisschop Schneider, hulpbisschop van het aartsbisdom van de heilige Maria van Astana en secretaris van de Katholieke Bisschoppenconferentie in Kazachstan, is de auteur van Dominus Est (Het is de Heer - in Nederland uitgegeven door uitgeverij De Boog), overwegingen van een bisschop van Centraal-Azië over de heilige communie.
I. Onze blik naar Christus richten
Om correct te kunnen spreken over een nieuwe evangelisatie is het noodzakelijk om eerst onze blik te richten op Hem die de ware verkondiger is, namelijk onze Heer en Zaligmaker Jezus Christus, het mensgeworden Woord van God. De Zoon van God kwam op deze aarde om boete te doen en de grootste zonde, de zonde bij uitstek, goed te maken. Deze zonde van de mensheid bij uitstek bestaat uit de weigering God te aanbidden, door te weigeren Hem de eerste plaats, de ereplaats, toe te kennen. Deze zonde van de kant van de mens bestaat erin geen aandacht te schenken aan God, in het geen gevoel meer hebben voor de maat der dingen, of zelfs geen gevoel voor wat relevant is met betrekking tot God en tot de verering die Hem toekomt, in het God niet willen zien, in het niet willen knielen voor God.
Bij een dergelijke houding is de incarnatie van God een belemmering met als gevolg dat Gods werkelijke tegenwoordigheid in het eucharistisch mysterie eveneens een belemmering is, de centrale plaats van de eucharistische aanwezigheid van God in onze kerken is dan een belemmering. Inderdaad, de zondige mens wil de centrale plaats voor zichzelf, zowel binnen de kerk of tijdens de eucharistieviering, hij wil gezien worden, hij wil worden opgemerkt.
Om die reden wordt de eucharistische Jezus, de mensgeworden God, aanwezig in het tabernakel onder de eucharistische gedaante, veronachtzaamd. Zelfs de afbeelding van de Gekruisigde gekeerd naar het volk in het midden van het altaar tijdens de viering is een belemmering, want het zou het zicht op de priester kunnen wegnemen. Daarom is het beeld van de Gekruisigde in het midden van het altaar evenals de eucharistische Jezus in het tabernakel, eveneens geplaatst in het midden van het altaar, een belemmering. Bijgevolg worden kruis en tabernakel naar de zijkant verplaatst. Tijdens de Mis moet de gemeenschap te allen tijde het gezicht van de priester kunnen zien en hij schept er behagen in zichzelf letterlijk in het midden van het Gods huis te plaatsen. Als mogelijkerwijs de eucharistische Jezus nog in zijn tabernakel in het midden van het altaar is gelaten, omdat het Ministerie van Historisch Monumenten - zelfs in een atheïstisch regime - verboden heeft het te verplaatsen in verband met het behoud van het artistieke erfgoed, aarzelt de priester vaak niet de hele eucharistieviering Hem de rug toe te keren.
Hoe dikwijls hebben goede en trouwe aanbidders van Christus in hun eenvoud en nederigheid uitgeroepen: „God zegene u, Ministerie van Historisch Monumenten! U heeft ons tenminste nog Jezus in het centrum van onze kerk gelaten.”
II. De Mis is bedoeld om eer aan God te geven, niet aan de mensen
Alleen op basis van aanbidding en verheerlijking van God kan de Kerk adequaat het woord der waarheid verkondigen, dat wil zeggen, evangeliseren. Voordat de wereld ooit Jezus, het mensgeworden Woord, hoorde prediken en het Koninkrijk Gods verkondigen, aanbad Hij dertig jaar in alle rust. Dit blijft voor immer de wet voor het leven en handelen van de Kerk en geldt voor alle geloofsverkondigers. „De wijze waarop met de liturgie wordt omgegaan, bepaalt het lot van het geloof en van de Kerk”, aldus kardinaal Ratzinger, onze huidige paus Benedictus XVI. Het Tweede Vaticaans Concilie wilde de Kerk eraan herinneren welke realiteit en welk handelen de eerste plaats in haar leven moesten innemen. Daarom was het eerste document van het Concilie gewijd aan de liturgie. Het Concilie geeft ons de volgende principes: in de Kerk en dus in de liturgie moet het menselijke gericht zijn op het goddelijke en daaraan ondergeschikt zijn; evenzeer het zichtbare op het onzichtbare, het handelen op de contemplatie, het heden op de toekomstige woonplaats die wij nastreven (zie Sacrosanctum Concilium, 2). Volgens de leer van het Tweede Vaticaans Concilie deelt onze aardse liturgie de voorsmaak van de hemelse liturgie van de heilige stad Jeruzalem (ibid. 2).
Alles met betrekking tot de liturgie van de Heilige Mis moet dus dienen om duidelijk de werkelijkheid van Christus' offer uit te drukken, namelijk de gebeden van aanbidding, van dankzegging, van boetedoening en van smeking door de eeuwige Hogepriester aan zijn Vader aangeboden.
De ritus en elk detail van het Heilig Misoffer moeten zich concentreren op de verheerlijking en aanbidding van God door te volharden in het centraal stellen van Christus' tegenwoordig-heid, hetzij in het teken en de afbeelding van de Gekruisigde, hetzij in zijn eucharistische aanwezigheid in het tabernakel en vooral op het moment van de consecratie en van de heilige communie. Hoe meer dit wordt geëerbiedigd, hoe minder de mens centraal staat in de viering, hoe minder de viering eruit ziet als een in zichzelf gesloten cirkel. In plaats daarvan strekt zij zich meer uit naar Christus als in een processie op weg zijn naar Hem met aan het hoofd de priester; zo'n liturgische processie zal meer een reële afspiegeling zijn van het offer van aanbidding van de gekruisigde Christus; de vruchten die voortvloeien uit Gods verheerlijking ontvangen in de zielen van de aanwezigen zullen rijker zijn, God zal hen meer erkennen.
Hoe meer de priester en de gelovigen in de Eucharistievieringen vol vertrouwen Gods glorie zoeken in plaats van die van de mensen en zij er niet naar zoeken om elkaars eer te verkrijgen, des te meer zal God hen schenken dat hun ziel intenser en vruchtbaarder zal delen in de glorie en eer van Zijn goddelijk leven.
Op talrijke plaatsen op aarde zijn er tegenwoordig veel vieringen van de Heilige Mis waarover men zou kunnen zeggen, als een omkering van psalm 113, 9: „Aan ons, Heer, aan onze naam komt de eer toe”. Op dergelijke vieringen passen Jezus' woorden: „Hoe zou u tot geloof kunnen komen, wanneer het u te doen is om de eer die u van elkaar ontvangt en u de eer niet zoekt die komt van God alleen?” (Joh. 5:44).
III. De zes uitgangspunten van de liturgische hervorming
Het Tweede Vaticaans Concilie stelde de volgende uitgangspunten voor met betrekking tot een liturgische hervorming:
1. Tijdens de liturgieviering moet het menselijke, het tijdelijke, en het handelen gericht zijn op het goddelijke, het eeuwige, en daaraan ondergeschikt het zichtbare aan het onzichtbare, de actie aan de contemplatie (Sacrosanctum Concilium, 2).
2. Tijdens de liturgieviering zal het besef dat de aardse liturgie deelt in de hemelse liturgie moeten worden aangemoedigd (Sacrosanctum Concilium, 8).
3. Er mag absoluut geen innovatie, dus geen nieuwe creatie van liturgische riten zijn, vooral in de riten van de Mis, tenzij deze door een werkelijk en duidelijk nut voor de Kerk worden vereist, waarbij men er op dient te letten dat de nieuwe vormen als het ware organisch voortkomen uit de reeds bestaande vormen. (Sacrosanctum Concilium, 23).
4. De riten van de Mis moet zodanig zijn dat zij het heilige duidelijker tot uitdrukking brengen. (Sacrosanctum Concilium, 21).
5. Latijn moet worden bewaard in de liturgie, vooral in de Heilige Mis (Sacrosanctum Concilium, 36 en 54).
6. Gregoriaans heeft een ereplaats in de liturgie (Sacrosanctum Concilium, 116).
De concilievaders zagen hun voorstellen voor de hervorming als de voortzetting van de hervorming van de heilige Pius X (Sacrosanctum Concilium 112 en 117) en van de dienaar Gods Pius XII; ja, in de liturgische constitutie is het de encycliek Mediator Dei van Pius XII die zeer vaak wordt geciteerd.
Onder andere liet paus Pius XII de Kerk een belangrijk uitgangspunt na betreffende de leer over de heilige liturgie, namelijk de veroordeling van wat genoemd wordt liturgisch archeologisme. Haar ideeën vallen grotendeels samen met die van de Jansenistische en protestants-georiënteerde synode van Pistoia (zie Mediator Dei, 63-64). In feite doen ze denken aan het theologisch gedachtegoed van Maarten Luther.
Om die reden veroordeelde het Concilie van Trente reeds protestants liturgische ideeën, in het bijzonder de overdreven nadruk op de maaltijdgedachte in de Eucharistieviering ten nadele van het offerkarakter en de afschaffing van eenduidige tekenen van sacraliteit als een uitdrukking van het mysterie van de liturgie (zie Concilie van Trente, sessie 22).
De leerstellige verklaringen van het Magisterium met betrekking tot de liturgie, zoals in dit geval die van het Concilie van Trente en van de encycliek Mediator Dei en die tot uitdrukking komen in een eeuwenoude, of zelfs millennia-oude liturgische praxis, deze verklaringen, zeg ik, maken deel uit van dat element van de heilige Traditie dat men niet kan loslaten zonder ernstige geestelijke schade. Vaticanum II ging verder met deze leerstellige verklaringen over de liturgie, zoals men kan zien door het lezen van de algemene grondbeginselen van de goddelijke eredienst in de liturgische constitutie Sacrosanctum Concilium.
Als voorbeeld van een concrete fout in het denken en handelen in het liturgisch gebeuren, noemt paus Pius XII het voorstel om het altaar de vorm van een tafel te geven (Mediator Dei 62). Als paus Pius XII al het tafelvormige altaar afwees, dan kan men zich voorstellen hoeveel te meer hij het voorstel voor een viering rond een tafel „versus populum” zou hebben afgewezen.
Wanneer Sacrosanctum Concilium leert dat in de liturgie bezinning prioriteit heeft en dat de hele viering gericht moet zijn op de hemelse geheimen (ibid. 2 en 8), is het getrouw in navolging van de volgende verklaring van het Concilie van Trente: „En aangezien het de aard van de mens is dat hij zonder externe hulp niet gemakkelijk kan worden gebracht tot de meditatie van het goddelijke, daarom heeft onze Moeder de heilige Kerk bepaalde riten ingesteld, namelijk zo dat bepaalde zaken in de Mis zachtjes en andere luid worden uitgesproken. Zij heeft bovendien ceremonies in gebruik genomen, zoals symbolische zegeningen, licht, wierook, gewaden en vele andere gelijkaardige zaken, afgeleid van een apostolische discipline en traditie, waarbij zowel de luister van dit grote offer zou kunnen worden aanbevolen en de geest van de gelovigen worden geprikkeld door die zichtbare tekenen van religie en vroomheid, tot de contemplatie van deze meest sublieme zaken, die verborgen zijn in dit offer.” (Session 24, hfst. 5).
De gezaghebbende leer van de Kerk zoals hierboven geciteerd, in het bijzonder in Mediator Dei, werd met zekerheid erkend door de concilievaders als volledig geldig. Daarom moet de leer volledig geldig blijven voor alle kinderen van de Kerk ook vandaag nog.
IV. De vijf wonden van het liturgisch mystieke lichaam van Christus
In de brief aan alle bisschoppen van de katholieke Kerk die Benedictus XVI stuurde op 7 juli 2007 gelijk met het Motu Proprio Summorum Pontificum, legde de paus de volgende belangrijke verklaring af: „In de geschiedenis van de liturgie is er groei en vooruitgang maar geen breuk. Wat voor vorige generaties heilig was, blijft heilig en groots voor ons.” Door dit te zeggen sprak de paus het fundamentele uitgangspunt betreffende de liturgie uit dat het concilie van Trente, paus Pius XII en het Tweede Vaticaans Concilie steeds hadden geleerd.
Als we onbevooroordeeld en objectief kijken naar de liturgische praktijk van de overgrote meerderheid van kerken in de katholieke wereld waar de gewone vorm van de Romeinse ritus wordt gebruikt, kan niemand in eerlijkheid ontkennen dat de zes voornoemde liturgische principes van Vaticanum II nooit of nauwelijks zijn gerespecteerd, ondanks de onjuiste bewering dat dit de liturgische praktijk is die het Tweede Vaticaans Concilie wenste. Er is een zeker aantal concrete aspecten van de huidige heersende liturgische praktijk in de gewone ritus die een ware breuk vormen met een onveranderlijke en millenniumoude liturgische praktijk.
Hiermee bedoel ik de vijf liturgische gebruiken die ik in het kort zal noemen; zij kunnen worden aangeduid als de vijf wonden van het liturgisch mystieke lichaam van Christus. Het zijn wonden want ze komen neer op een gewelddadige breuk met het verleden, omdat zij het offerkarakter (dat in feite het centrale en essentiële karakter van de Mis is) bagatelliseren en de maaltijdgedachte naar voren schuiven. Dit alles vermindert de uiterlijke tekenen van de goddelijke aanbidding, want het doet de hemelse en eeuwige dimensie van het mysterie in veel mindere mate naar voren komen.
De vijf wonden (behalve de nieuwe offerandegebeden) nu zijn die welke niet zijn voorzien in de gewone vorm van de ritus van de Mis, maar die op betreurenswaardige wijze in praktijk zijn gebracht.
1. De eerste en meest voor de hand liggende wonde is de viering van het Misoffer waarin de priester met zijn gezicht naar de gelovigen staat, vooral tijdens het Eucharistisch Gebed en de Consecratie, het hoogste en heiligste moment van de aanbidding welke God toekomt. Deze uiterlijke vorm komt uit de aard der zaak meer overeen met de manier waarop iemand voor de klas staat of aan een maaltijd deelneemt. We zitten in een gesloten cirkel. En deze vorm conformeert zich absoluut niet met het moment van gebed, nog minder met die van aanbidding. En Vaticanum II heeft deze vorm echter geenszins gewild, noch is ze ooit aanbevolen door het leergezag van de pausen sinds het Concilie.
Paus Benedictus schreef in het voorwoord van het eerste deel van zijn verzamelde werken: „Het idee dat de priester en het volk in gebed naar elkaar moeten kijken, is pas ontsproten in de moderne tijd en is volledig vreemd is aan het klassieke christendom. Feitelijk richten de priester en het volk hun gebed niet tot elkaar, maar richten ze zich samen tot de ene Heer. Om die reden kijken ze tijdens het gebed in dezelfde richting, ofwel naar het oosten als het kosmische symbool van de terugkeer van de Heer, of waar dit niet mogelijk is, naar een beeld van Christus in de absis, in de richting van een kruis, of gewoon naar boven. „
De vorm van de viering waarin allen hun blik keren in dezelfde richting (conversi ad orientam, ad Crucem, ad Dominum) wordt zelfs vermeld in de rubrieken van de nieuwe ritus van de Mis (zie Ordo Missae, 25, 133, 134). De zogenaamde 'versus populum viering' komt in ieder geval niet overeen met de denkbeelden over de heilige Liturgie, zoals vermeld in de verklaring van Sacrosanctum Concilium, 2 en 8.
2. De tweede wonde is de communie in de hand die nu bijna over de hele wereld is verspreid. Niet alleen werd deze manier van ontvangen van de heilige communie op geen enkele wijze genoemd door de concilievaders van Vaticanum II, maar werd in feite geïntroduceerd door een aantal bisschoppen in ongehoorzaamheid aan de Heilige Stoel en in weerwil van de negatieve meerderheid van stemmen door de bisschoppen in 1968. Paus Paulus VI legitimeerde het pas later, met tegenzin, en onder bepaalde voorwaarden. Sinds Sacramentsdag 2008 deelt paus Benedictus XVI de communie aan de neergeknielde gelovigen op hun tong uit, zowel in Rome als ook in alle plaatselijke kerken die hij bezoekt. Hij laat zo dus aan de gehele Kerk een duidelijk voorbeeld zien van praktisch leergezag in een liturgische kwestie. Aangezien de gekwalificeerde meerderheid van de bisschoppen drie jaar na het Concilie de communie in de hand weigerde als iets schadelijk, hoeveel te meer zouden de concilievaders dat hebben gedaan!
3. De derde wonde is de nieuwe offerandegebeden. Ze zijn een geheel nieuwe creatie en zijn nooit gebruikt in de Kerk. Ze drukken minder het mysterie van het kruisoffer uit en benadrukken meer de maaltijdgedachte; ze herinneren aan de gebeden van de joodse sabbatmaaltijd. In de meer dan duizend jaar oude traditie van de Kerk, zowel in Oost en West, zijn de offerandegebeden altijd uitdrukkelijk gericht geweest op het mysterie van het kruisoffer. Zie bijvoorbeeld Paul Tirot, Histoire des prières d'offertoire dans la Liturgie romaine du VIIème au XVIème siècle (Rome, 1985). Het lijdt geen twijfel dat een dergelijke volstrekt nieuwe creatie in tegenspraak is met de duidelijke formulering van het Tweede Vaticaans Concilie: „Innovationes ne fiant. . . novae formae ex formis iam exstantibus organice crescant” (Sacrosanctum Concilium, 23).
4. De vierde wonde is het totaal verdwijnen van het Latijn in de overgrote meerderheid van eucharistievieringen in de gewone vorm in alle katholieke landen. Dit is een directe inbreuk op de besluiten van Vaticanum II.
5. De vijfde wonde is de uitoefening van de liturgische functies van lector en acoliet door vrouwen, alsmede het uitoefenen van deze functies in lekenkleding waarbij men tijdens de Heilige Mis het priesterkoor opkomt rechtstreeks vanuit de ruimte die voorbehouden is aan de gelovigen. Deze gewoonte heeft nooit bestaan in de Kerk of is in ieder geval nooit gewenst. Ze verleent aan de viering van de katholieke Mis het uiterlijk karakter van informaliteit, het karakter en de stijl van een nogal profane samenkomst. Het tweede concilie van Nicea verbood al in 787 deze praktijken toen het de volgende canon vastlegde: „Als iemand niet gewijd is, is het hem niet toegestaan om de lezing te doen vanaf de ambo tijdens de heilige liturgie” (can.14). Deze norm is onophoudelijk gevolgd in de Kerk. Alleen subdiakens en lectoren mochten de lezing doen tijdens de Misliturgie. Als lectoren en acolieten ontbreken, kunnen mannen of jongens in de liturgische gewaden dit doen, geen vrouwen, aangezien het mannelijke geslacht symbool staat voor de laatste schakel naar de lagere wijdingen voorafgaand aan de niet-sacramentele wijding van de lectoren en acolieten.
De teksten van Vaticanum II noemen nergens het afschaffen van de lagere wijdingen en van het subdiaconaat of de invoering van nieuwe bedieningen. In Sacrosanctum Concilium nr. 28 maakt het Concilie een onderscheid tussen de bedienaar en de gelovige tijdens de liturgieviering en bepaalt dat ieder slechts datgene mag doen wat hem uit de aard der zaak toekomt. Nr. 29 noemt de „ministrantes”, dat zijn de misdienaars die niet gewijd zijn. In tegenstelling tot hen die overeenkomstig de juridische termen in die tijd, de „ministri,” zijn, dat wil zeggen zij die een wijding hebben ontvangen hetzij de hogere of de lagere.
V. Het Motu Proprio: een einde maken aan de breuk in de liturgie
In het Motu Proprio Summorum Pontificum, bepaalt paus Benedictus XVI dat de twee vormen van de Romeinse ritus met hetzelfde respect moeten worden beschouwd en behandeld, omdat de Kerk dezelfde blijft vóór en na het Concilie. In de begeleidende brief bij het Motu Proprio, wenst de paus dat de twee vormen elkaar wederzijds verrijken. Verder wenst hij dat de nieuwe vorm in staat moge zijn, krachtiger dan tot dusver het geval was, de sacraliteit aan te tonen welke veel mensen aantrekt in het vroegere gebruik.”
Vier van de liturgische wonden of ongelukkige praktijken (de viering 'versus populum', de communie in de hand, het totaal loslaten van het Latijn en van het gregoriaans en het toelaten van vrouwen voor de bediening als lector en acoliet), hebben op zich niets te maken met de gewone vorm van de Mis en zijn bovendien in strijd met de liturgische principes van het Tweede Vaticaans Concilie. Als er een einde aan deze praktijken zou worden gemaakt, zouden we weer terug zijn bij de ware leer van Vaticanum II. Dan zouden de twee vormen van de Romeinse ritus (vetus ordo en novus ordo) veel dichter bij elkaar komen, zodat er, in ieder geval uiterlijk, geen sprake zou zijn van een breuk tussen beide en dus ook geen breuk tussen de Kerk van vóór en na het Concilie.
Wat betreft de nieuwe offerandegebeden zou het wenselijk zijn dat de H. Stoel ze vervangt door de overeenkomstige gebeden van de buitengewone vorm, of althans het gebruik ervan ad libitum (naar keuze) toe te staan. Op deze wijze zou de breuk tussen de twee vormen niet alleen uiterlijk maar ook innerlijk worden vermeden. Een breuk in de liturgie is precies wat de concilievaders niet wilden. De verslagen van het Concilie getuigen ervan, want gedurende de tweeduizend jaar liturgiegeschiedenis is er nooit een liturgische breuk geweest en kan er derhalve nooit zijn. Daarentegen moet er continuïteit zijn, zoals dat ook hoort bij het Leergezag om ononderbroken te zijn.
De vijf wonden van het liturgisch lichaam van de Kerk die ik genoemd heb, smeken om genezing. Ze staan voor een breuk die men kan vergelijken met de ballingschap in Avignon. Het bestaan van zo'n scherpe breuk in het tot uitdrukking brengen van het leven van de Kerk is verre van onbelangrijk – in het verleden de afwezigheid van de pausen weg van Rome, heden ten dage de zichtbare breuk tussen de liturgie van vóór en na het Concilie. Deze situatie smeekt voorwaar om genezing.
Daarom hebben we vandaag de dag behoefte aan nieuwe heiligen, een of meerdere Catharina's van Siëna. We hebben de „vox populi fidelis” (stem van het gelovige volk) nodig die de afschaffing van deze liturgische breuk eist. De tragedie in dit alles is dat, zowel nu als in de tijd van de ballingschap in Avignon, een overgrote meerderheid van de geestelijkheid, vooral in de hogere gelederen, tevreden is met deze breuk. Alvorens we effectieve en blijvende vruchten kunnen verwachten van de nieuwe evangelisatie, moet er eerst een proces van bekering op gang komen binnen de Kerk. Hoe kunnen we van anderen vragen zich te bekeren, terwijl onder hen die hiertoe oproepen nog geen geloofwaardige bekering tot God, noch innerlijk, noch uiterlijk, heeft plaatsgevonden. Het Misoffer, het offer van aanbidding van Christus, het grootste mysterie van het geloof, de meest verheven daad van aanbidding wordt gevierd in een gesloten cirkel waar mensen elkaar aankijken. Wat ontbreekt is de „conversio ad Dominum.” (Het zich naar God keren). Dit is zowel uiterlijk als fysiek noodzakelijk. Omdat de gelovigen de communie staande ontvangen en bovendien zoals ander voedsel in hun handen nemen, met hun vingers vastpakken en zelf in hun mond stoppen, wordt Christus in de liturgie behandeld alsof Hij God niet is en worden Hem geen duidelijke uiterlijke tekenen van de aanbidding geschonken welke alleen God toekomen. Er is hier sprake van een soort eucharistisch Arianisme of Semi-Arianisme. Een van de noodzakelijke voorwaarden voor een vruchtbare nieuwe evangelisatie moet het getuigenis van de hele Kerk in de openbare eredienst zijn. Ze zou tenminste deze twee aspecten van de Goddelijke Eredienst acht moeten nemen:
1) Laat de Heilige Mis over de hele wereld gevierd worden, zelfs in de gewone vorm, in een innerlijk en daarom noodzakelijkerwijs ook uiterlijk „conversio ad Dominum” (gekeerd zijn naar de Heer).
2) Laten de gelovigen tijdens de heilige communie voor Christus knielen, zoals de heilige Paulus vraagt wanneer hij de naam en de persoon van Christus noemt (Phil. 2,10), en laten ze Hem ontvangen met de grootste liefde en het grootst mogelijk respect, zoals dat Hem, de ware God, toekomt.
Gode zij dank heeft Benedictus XVI twee concrete maatregelen genomen om het proces van een terugkeer uit de liturgische ballingschap van Avignon aan te vangen, te weten het Motu Proprio Summorum Pontificum en de herinvoering van de traditionele communieritus. Er is nog veel gebed nodig, wellicht ook voor een nieuwe heilige Catharina van Siëna om verdere stappen te ondernemen de vijf wonden op het liturgisch en mystiek lichaam van de Kerk te helen en om God in de liturgie te aanbidden met die liefde, dat respect, met dat gevoel voor het verhevene hetgeen altijd al het kenmerk van de Kerk en van haar leer is geweest. Met name in het Concilie van Trente, van paus Pius XII in zijn encycliek Mediator Dei, van het Tweede Vaticaans Concilie in haar constitutie Sacrosanctum Concilium en van paus Benedictus XVI in zijn theologie betreffende de liturgie, in zijn liturgisch leergezag en in het hierboven genoemde Motu Proprio komt die leer tot uitdrukking. Niemand kan evangeliseren, tenzij hij eerst aanbeden heeft, of beter nog, tenzij hij voortdurend aanbidt en God, de eucharistische Christus, echt prioriteit geeft in zijn wijze van vieren en in alles van zijn leven. Inderdaad, om kardinaal Joseph Ratzinger te citeren: „Het lot van het geloof en van de Kerk wordt bepaald door de wijze waarop de liturgie wordt behandeld.”
Bisschop Athanasius Schneider, Réunicatho, 15 January 2012
Bron: KN
Document: athanasius_schneider.doc